Algemeen

Streekgenoten in het leger van Napoleon

Genealogen ervaren geregeld dat van sommige voorouders slechts de geboorte- of doopdata bekend zijn, daarna ontbreekt elk spoor. Mocht de voorvader in het begin van de 19e eeuw geleefd hebben, dan bestaat er de mogelijkheid dat hij dienst heeft gedaan in het leger van Napoleon Bonaparte.

Het Nederlands Instituut voor Militairen Historie (NIMH) heeft een online database ter beschikking gesteld waarin gegevens te vinden zijn van 53.000 Nederlandse jongemannen, die tussen 1797 en 1814 onder Napoleon hebben gediend. Het gaat dan om (verfranste) naam van geregistreerde, geboortedatum, geboorteplaats, naam ouders, eenheid en rang in het leger.
Deze gegevens zijn ontleend aan de militaire stamboeken en officiersdossiers aanwezig bij de ‘Service Historique de la Défense’ in Vincennes/Parijs (SHD).i De Franse gegevens zijn slechts toegankelijk als je de beschikking hebt over inschrijvingsnummer (numéro de matricule), inventarisnummer SHD en de eenheid waaronder de militair gediend heeft. Ze bieden meer details, zoals beroep, uiterlijke kenmerken, indeling in bataljons en compagnieën, eervolle vermeldingen en gegevens omtrent begin en einde dienstverband.
Slechts de sub-series 20Yc (Keizerlijke Garde) en 21Yc (Regimenten Infanterie van Linie) zijn online te vinden. De overige boeken moeten nog gedigitaliseerd en geïndexeerd worden.

Verschillende vragen komen naar boven: Zouden er ook jongemannen uit het gebied tussen Vecht en Eem in Franse dienst zijn geweest? Hoe is het hen vergaan? Zijn ze nog teruggekeerd naar hun geboortegrond? Zouden de antwoorden op deze vragen in de stamboeken te vinden zijn?

Van Koninkrijk Holland naar onderdeel van het Eerste Franse Keizerrijk
Vanaf 5 juni 1806 was Napoleons jongere broer Lodewijk Napoleon koning van Holland. Ontevreden over het niet-krachtdadige optreden van zijn broer, schoof Napoleon hem op 9 juli 1810 weer terzijde en annexeerde het Koninkrijk Holland. Direct kondigde hij vergaande maatregelen aan, zoals de invoering van de burgerlijke stand, hervormingen op het gebied van rechtspraak en bestuur en de invoering van de dienstplicht (conscriptie).

Bestuurlijke indeling
Het gebied Tussen Vecht en Eem was vanaf 1811 ingedeeld bij het departement Zuiderzee, dat min of meer bestond uit de huidige provincies Noord-Holland en Utrecht. Aan het hoofd stond een prefect. De hoofdstad van het departement was Amsterdam.
Het departement Zuiderzee was onderverdeeld is zes arrondissementen: Alkmaar, Amersfoort, Amsterdam, Haarlem, Hoorn en Utrecht.
Onder het arrondissement Amersfoort viel het  Kanton Amersfoort, met de hoofdplaatsen  Baarn, Eemnes en Soest.
Onder het arrondissement Amsterdam vielen de volgende kantons:
Kanton Loenen, met de hoofdplaatsen Kortenhoef, Loenen en Vreeland;
Kanton Naarden, met de hoofdplaatsen Blaricum, Bussum, Huizen, Laren, Muiden en Naarden;
Kanton Loosdrecht, met de hoofdplaatsen ’s-Graveland, Hilversum, Oud- en Nieuw-Loosdrecht en
Kanton Weesp, met de hoofdplaatsen Ankeveen, Nederhorst den Berg en Weesp.
Voor een meer fijnmazige indeling in gemeenten, gehuchten en buurtschappen, klik hier.

De dienstplicht
De militaire dienstplicht (conscriptie) gold per jaargang voor mannen van 20 tot 25 jaar en was voor een periode van tenminste 2 jaar of ‘de duur van de oorlog’.ii Vanaf 1811 kreeg de dienstplichtige een oproep. Hij moest zich melden op het gemeentehuis, waarna de ‘maire’ een alfabetisch lijst samenstelde. Per kanton werden uit de gemeentelijke lijsten de zogenaamde ‘conscriptielijsten’ samengesteld. Het kanton was de plaats waar de dienstplichtigen uit een trommel hun lot trokken en waar ze gemeten werden. Vervolgens werden de dienstplichtigen opgeroepen door de Raad van Rekrutering, die de keuring verzorgde en oordeelde over remplaçanten en uitstel of vrijstelling van dienst.iii De aangewezen dienstplichtige kreeg na verloop van tijd een uitnodiging om zich te melden op een aangegeven plaats en tijd om naar hun garnizoen af te marcheren.
Napoleon zat verlegen om grote aantallen militairen. Per decreet van 3 februari 1811 regelde hij de opkomst van 3.000 dienstplichtigen van de lichting 1808, met geboortejaar 1788. In totaal werden er in 1811 uit verschillende lichtingen meer dan 10.000 jongemannen opgeroepen.

Hervorming van het leger iv
Het Hollandse leger als zelfstandige organisatie verdween met de inlijving van Holland bij Frankrijk. Op 18 augustus 1810 werd het Hollandse leger ontbonden en de troepen gingen deel uitmaken van het Franse leger. Hollandse regimenten werden opgenomen in de Keizerlijke Garde en in Holland werden de 7 Regimenten Infanterie en het 1e Regiment Jagers gereorganiseerd tot het 123e t/m 126e Regiment Infanterie van Linie en het 33e Regiment Lichte Infanterie. Voorts werden er bij de ruiterij het 11e Regiment Huzaren en het 14e Regiment Kurassiers ondergebracht. Tenslotte waren er nog het 7e en 9e Regiment Artillerie en de 11e Compagnie Pontonniers.

Beperking van het onderzoek
Uit de database van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie blijkt dat in het gebied tussen Vecht en Eem 565 militairen onder Franse vlag gediend hebben. Militairen die onder verschillende eenheden gediend hebben, zijn daarbij slechts eenmaal geteld.
Gezien de bovengenoemde digitaliserings- en indexeringsperikelen van de militaire stamboeken zullen we ons beperken tot het bespreken van de 123e t/m 126e Regimenten van Linie. Deze regimenten bestonden vrijwel uitsluitend uit Hollandse soldaten, onder bevel van Franse officieren. Ruim 200 militairen in het gebied Tussen Vecht en Eem hebben gediend in de 123e t/m 126e Regimenten van Linie.

De ‘Hollandse’ Regimenten Infanterie van Linie
Het grootste deel van de infanterie bestond uit linieregimenten. Daarbij stelden de soldaten zich in achterelkaar gelegen linies op, om daarna linie voor linie vuur te geven. Het laden van het geweer nam enige tijd in beslag, waarbij de soldaten weerloze doelwitten waren voor de tegenstander; ze werden ook wel ‘kanonnenvlees’ genoemd.
De vier ‘Hollandse’ regimenten werden op 18 augustus 1810 opgericht.

Het 123e Regiment Infanterie van Linie (RIL)
Dit regiment werd op 1 oktober 1810 samengesteld uit twee voormalige Hollandse Regimenten van Linie: het 2e Regiment en het 2e Bataljon van het 6e Regiment.
Hoewel de manschappen in Holland werden gerekruteerd, was het depot te Saint-Omer (Sint-Omaars) in Noord-Frankrijk gevestigd. Daar ontvingen de rekruten een uitrusting en voerden ze hun eerste exercities uit. Direct na een korte opleiding gingen de manschappen naar het kamp van Boulogne, dat onder bevel stond van maarschalk Ney, vanwaar ze in april 1812 vertrokken naar het oosten.
In totaal hebben 56 manschappen uit de regio tussen Vecht en Eem deel uitgemaakt van het 123e RIL, bestaande uit 21 beroepssoldaten, 3 vrijwilligers en 32 dienstplichtigen. Door de noodlottig verlopen Veldtocht in Rusland in 1812, werden in het voorjaar van 1813 in Mainz 7 manschappen uit het 126e RIL aan het 123e RIL toegevoegd.
Onder de dienstplichtigen bevonden zich Jan Knegt uit Hilversum en Lucas Ritz uit Weesp die beiden tamboer of trommelslager waren. Zij speelden, aan het hoofd van een compagnie, de signalen waarmee de bevelen en taken werden doorgegeven.v
Drie dienstplichtigen waren remplaçant. Gerrit Rog vi uit Weesp verving dienstplichtige Caspar Gieselaar die als nr. 6 op de conscriptielijst van 1808 in Weesp stond. Hendrik Smit uit Weesp verving Jan Pieter Kaarthuijs, een dienstplichtige uit Amsterdam die in 1809 ingeloot was. Tenslotte verving Gijsbert van Breemen vii uit Laren Gijsbert Jan Dammers, die in 1809 op de conscriptielijst van Amsterdam stond.
Tussentijds hadden enkele militairen het regiment ook al verlaten. De beroepsmilitairen Jacob Baas (32 jaar), Gerrit Das (28 jaar) en Cornelis van Os (44 jaar), allen afkomstig uit Hilversum, waren eind 1811 overgeplaatst naar het Bataljon van Veteranen. Voltigeur Arend Bloemendaal uit Hilversum werd op 17 december 1811 opgenomen in het hospitaal van Ieper, waar hij op 29 december overleed aan de gevolgen van dysenterie en tyfus viii, volgens de overlijdensakte die opgesteld is door de bedrijfsvoerder van het hospitaal.ix Aart Willemse Tak uit Eemnes werd in januari 1812 afgekeurd.x Fuselier Cornelis Boerkamp uit Naarden is op 3 februari 1812 in het hospitaal van Saint Omer overleden aan tuberculose.xi Op last van de Directeur Generaal van de Dienstplicht werd Leendert Verhaar uit Hilversum op 5 mei 1812 naar huis gestuurd. Op 7 juni 1812 werden Jan Borst uit Naarden, Hendrik Hoogenberk uit Hilversum en Teunis Grootveld uit Eemnes overgedragen aan het 2e Regiment de la Méditerranée: een strafregiment waar een strengere tucht heerste.

Op weg naar Rusland liet het 123e RIL het derde bataljon achter in de vesting Stettin (Szczecin in Polen), zoals ook het 124e, 125e en 126e RIL daar een bataljon achterlieten, ter beveiliging van het voorraaddepot. In Rusland was het regiment een onderdeel van het 2e Korps van de ‘Grande Armée’ onder leiding van maarschalk Oudinot en maakte deel uit, samen met het 124e RIL, van de linker flank van het optrekkende leger. De Hollandse infanterieregimenten moesten de aanvoerlijnen van het leger bewaken, een taak die Napoleon bij voorkeur opdroeg aan troepen van bondgenoten.xii Het 123e RIL nam deel aan de Slagen bij Polotsk (Polatsk in Wit-Rusland) en aan de Berezina. Na de laatste slag zijn alle officieren dood of gevangen genomen. Het is onduidelijk wat er met de individuele streekgenoten in Rusland is gebeurd.
Fuselier Dirk de Jong uit Loosdrecht werd op 25 november 1812 opgenomen in het hospitaal van Luik en overleed er op 12 januari 1813 aan koorts/tyfus.xiii Bij het opnieuw samenstellen van het regiment in Mainz, in het voorjaar van 1813, werden beroepssoldaat Jan van Vugt uit Naarden, vrijwilliger Jan Vrijhof uit Weesp en dienstplichtige Willem Sliphorst uit Muiden overgeplaatst naar het 129e RIL.
In 1813 was het regiment nog bij de Campagne in Duitsland betrokken. Op 2 mei werden enkele bataljons ingezet tijdens de Slag bij Lützen. Het tweede bataljon werd gelegerd in Wittenberg aan de Elbe. Het derde bataljon werd op 30 november 1813 gevangen genomen bij Stettin; de overlevenden werden krijgsgevangen gemaakt; niet-Fransen konden in het voorjaar van 1814 naar hun vaderland terugkeren. Het vijfde bataljon tenslotte werd bij Arnhem door een Pruisisch korps tot overgave gedwongen.
Nog andere militairen verlieten het 123e in 1813 en 1814. Frans Jonkman xiv (40 jaar) en Willem Dankelschijn (32 jaar) uit Naarden zijn in september 1813 overgeplaatst naar het Bataljon van de Veteranen. Tamboer Jan Knegt xv en Petrus Antonie Ham uit Hilversum zijn op 31 december 1813 overgeplaatst naar het Vreemdelingendepot in Namen. Op 31 maart 1814 werd Zilvester van Voorthuijzen uit Baarn uit het stamboek geschrapt wegens een lang verblijf in het hospitaal.xvi Van ongeveer de helft van de militairen hebben we geen enkele indicatie over hun lot. Uiteindelijk werd het 123e RIL op 12 mei 1814 officieel opgeheven.

Het 124e Regiment Infanterie van Linie (RIL)
Dit regiment werd op 17 september 1810 te Haarlem gevormd uit het voormalige Hollandse 3e Regiment Infanterie van Linie, plus het eerste Bataljon van het 7e Regiment Infanterie van Linie. Het depot van het 124e RIL bevond zich in Abbeville (F). Het regiment bestond uit 5 bataljons. De bataljons 1, 2 en 3 werden ingezet in de strijd; het 4e was gelegerd in Ückermünde (D), in de buurt van de vestingstad Stettin; het 5e bataljon tenslotte was een opleidingsbataljon.xviii
In totaal hebben 35 manschappen uit de regio tussen Vecht en Eem deel uitgemaakt van dit regiment; 15 waren vrijwilliger, 1 man was dienstplichtig en de rest was beroeps. De naam van Hermanus Gruneker uit Weesp werd op 26 november 1810 doorgehaald in het register, omdat hij lange tijd afwezig was. Op 1 maart 1811 keerde hij terug in het regiment, na een langdurig verblijf in het hospitaal, zodat hij een nieuw inschrijvingsnummer kreeg. Fuselier Jacob Ravenswaaij uit Naarden is op 9 oktober 1811 in het hospitaal overleden, maar het is onduidelijk waar en waaraan. Vrijwilliger Evert Gortemulder uit Weesp werd op 16 oktober 1811 afgekeurd. Grenadier Lambert Ipenburg uit Hilversum is op 26 oktober 1811 opgenomen in het hospitaal van Leiden en er op 1 december van dat jaar overleden aan waterzucht.xix
Het 124e Regiment verliet Nijmegen op 25 november 1811 en kwam op 8 december in Hannover aan. Brigadecommandant Generaal Baron Pouget inspecteerde het regiment in februari 1812 in Maagdenburg.xx Het 1e, 2e en 3e bataljon bereikte de omgeving van de rivier de Niemen, vlakbij Kowno (Kaunas in Litouwen), op 20 juni 1812. Tijdens de Slag bij Polotsk op 16 augustus verloren het 1e en 2e bataljon heel veel (onder)officieren en soldaten. Het 124e moest een doorbraak van de Russen in Polotsk proberen te voorkomen op 19 oktober en daarna kreeg het de opdracht de terugtocht naar Borisov (Barysaw in Wit-Rusland) aan de Berezina te dekken. Op 31 oktober sneuvelde de commandant van het 124e: kolonel Hardiyau. Het regiment was vrijwel vernietigd: 5 officieren en 55 manschappen keerden terug uit Rusland.

Eind 1812 kunnen we de balans opmaken van hoe het gesteld is met onze streekgenoten in het 124e regiment. Klaas Das uit Hilversum werd op 12 april 1812 afgekeurd. Jan Daams uit Naarden overleed op 4 maart 1812 in het hospitaal van Münster. Fuselier Gerrit van Uffelen uit Hilversum werd op 14 maart 1812 opgenomen in het hospitaal van Osnabrück en overleed er op 23 maart 1812 aan koorts/tyfus.xxi Tenslotte werd Gerrit van Jaarsveld uit Loenen op 2 november 1812 overgeplaatst naar het strafregiment.
Ook het 124e regiment werd in het voorjaar van 1813 in Mainz gereorganiseerd. Het deed mee aan de Campagne in Saksen. Het 4e bataljon, gelegerd in Stettin, werd op 30 november overmeesterd en de militairen ondergingen hetzelfde lot als de collega’s bij het 123e RIL.
Waar zijn onze streekgenoten gebleven? Willem van Ingen uit Hilversum is op 22 januari 1813 in het hospitaal van Amsterdam overleden. Verder staat bij 24 militairen in de laatste kolom van het stamboek vermeld ‘déserté le…1813’. Moet het woord ’deserteren’ echt in de smalle betekenis opgevat worden of zou het ook kunnen zijn dat men gewoon geen idee had waar de manschappen waren gebleven? Jan Noord was een van de zogenaamde deserteurs, de enige dienstplichtig soldaat uit de regio in het 124e RIL. Hij was geboren in Muiden in 1791 en behoorde tot de lichting 1811. Hij woonde toen in Oestgeest en kwam voor op de conscriptielijstlijst van Noordwijk als nummer 35. Beroep: schoolmeester. Hij bereikte het korps op 6 december 1812, waar hij tot fuselier benoemd werd; per 1 april 1813 werd hij korporaal. Na de vermelding ‘déserté le…1813’ staat als toevoeging:‘certificat d’absence le 27 octobre 1821’: het regiment had een bewijs van afwezigheid afgegeven. De man was inderdaad absent, maar men had geen idee hoe en waarom.
Het 124e RIL is tenslotte op 12 mei 1814 opgeheven

Het 125e Regiment Infanterie van Linie (RIL)
Dit regiment werd op 22 september 1810 samengesteld uit het voormalige Hollandse 4e Regiment van Linie en het 2e Bataljon van het 7e Regiment. Het depot bevond zich in Amiens in Picardië. 70 streekgenoten hebben deel uitgemaakt van dit regiment: 36 dienstplichtigen, 4 vrijwilligers en 30 beroepsmilitairen.
De bataljons 1,2 en 3 van het regiment vertrokken pas op 29 juni 1812 uit Groningen. Ze bereikten Koningsbergen (Kaliningrad, Rusland) op 4 augustus en kwam op 29 augustus aan bij Tilsit (Sovetsk). Ze namen deel aan de Slagen bij Smoliani (13 en 14 november) en Borisov (26-29 november). Bij het oversteken van de Berezina werden de aanwezige bataljons van het 125e en het 126e opgeofferd voor de overige korpsen. De militairen die niet waren gesneuveld werden krijgsgevangen gemaakt.

Voordat de Veldtocht naar Rusland begon, waren er al mutaties in het regiment geweest.
Al op 6 september 1810 deserteerde Jan de Bruin uit Naarden. Abraham van Niewendaal uit Naarden was op 27 november 1810 in het hospitaal overleden, waarbij onduidelijk is waar en waaraan. Jan Marinus uit Ankeveen werd op 1 december naar het 123e RIL gestuurd en Gerrit Scheepmaker uit Kortenhoef werd op 21 december afgekeurd.
In 1811 deserteerde Gerbert Loegen uit Hilversum op 4 februari en ging Jacob Leeflang uit Weesp op 30 april met pensioen. Lambert Zaal uit Naarden overleed in het hospitaal van Leiden op 5 mei.
In 1812 werden Lambert de Graaf en Jan Majoor, beiden uit Laren, opgenomen in het hospitaal van Boulogne in april en mei; hun namen werden doorgehaald in het register op 27 september.xxii Johannes de Ruijter uit Hilversum ging op 11 mei met pensioen.
Rijk Kuijpers uit ’s-Graveland, Mathijs Lunstro uit Weesp en Rijk Langemeijer uit Nederhorst den Berg kregen in mei en juni toestemming om naar huis terug te keren. Bernard Kemper uit Weesp en Jan Speller uit Blaricum, tenslotte, werden op 1 juli afgekeurd. Ook in 1812 waren er diverse doden te betreuren. Soldaat Gijsbert Evenblij uit Loosdrecht overleed op 15 februari in het marinehospitaal te Enkhuizen; hij was er door zijn regiment gedetacheerd bij het schip ‘De Prins’.xxiii Fuselier Lubbert Korst uit ’s-Graveland werd op 27 april opgenomen in het hospitaal van Boulogne, waar hij op 2 mei overleed aan tyfus en slijmvliesontsteking. xxiv Soldaat Gerrit Prinsen uit Hilversum overleed op 31 juli in het hospitaal van Maagdenburg. Fuselier Jan van Koesina uit Hilversum werd op 20 september opgenomen in het hospitaal van Stralsund (D) en overleed er op 29 september aan tyfus.xxv Soldaat Antonius Weijman uit Weesp overleed op 30 oktober in Münster.
In de stamboeken van de streekgenoten uit het 125e RIL stond bij 23 personen vermeld dat het 3e bataljon waarvan zij deel uitmaakten op 27 november vernietigd was bij de Berezina. xxvi
Het 125e RIL is op 6 januari 1813 ontbonden, waarbij de restanten van het 1e, 2e en 3e bataljon overgeplaatst werden naar het 123e RIL en de restanten van het 4e en 5e bataljon naar het 134e RIL. De facto is Jacob van Wielik uit Hilversum op 12 maart overgeplaatst naar het 134e RIL; Johannes Bollebakker uit Hilversum overkwam hetzelfde op 17 maart 1813.
In het belegerde Stettin veroverden de Russen het aldaar gestationeerde 4e bataljon van het 125e RIL op 30 november 1813, waarbij 23 streekgenoten betrokken waren. xxvii Drie mannen daarvan zijn in 1813 in Stettin overleden, zoals soldaat Petrus Bout uit Muiden die op 26 april in het hospitaal aan diarree overleed, fuselier Jacob Rokebrand uit Laren die er op 28 mei in het hospitaal overleed en grenadier Jan Cornelis van der Sande uit Hilversum die op 10 december in het hospitaal overleed aan scheurbuik. xxviii

Het 126e Regiment Infanterie van Linie (RIL)
Dit regiment werd op 6 oktober 1810 te Haarlem samengesteld uit het voormalige Hollandse 5e Regiment Infanterie en het eerste Bataljon van het 8e Regiment Infanterie. Het depot bevond zich te Luik. 54 manschappen uit de streek tussen Vecht en Eem hebben tot het 126e RIL behoord: 26 beroepssoldaten, 2 vrijwilligers en 26 dienstplichtigen.
In 1810 en 1811 heeft het regiment de kusten bewaakt om te voorkomen dat de Engelsen voet aan wal zetten. Een paar mutaties in 1811.
Lambert Wikkerman uit Hilversum deserteerde op 19 april. Leendert Kleijpool uit Naarden is op 10 maart in het hospitaal van Leiden overleden aan verwondingen. Op 6 mei werden Gijsbert Bollebakker uit Hilversum en Jacob Dijkhoff uit Weesp afgekeurd. Grenadier Lodewijk Bouwman, geboren in Nederhorst den Berg, is op 9 oktober 1811 opgenomen in het hospitaal van Brugge, waar hij op 30 januari 1812 overleed aan tyfus.xxx

Op 27 januari 1812 vertrok het regiment naar het oosten via Wesel, Berlijn (19 mei) en Stettin (10 juni) om zich aan te sluiten bij de ‘Grande Armée’.xxxi Na de verloren slag bij Polotsk op 18 en 19 oktober trok het regiment zich terug naar de zuidelijker gelegen hoofdweg van Smolensk naar Moskou. Net als het 125e RIL, nam het 126e RIL deel aan de Slagen bij Smoliani (13 en 14 november) en Borisov (26-29 november). In Rusland moeten veel militairen gewond, gedood of krijgsgevangen zijn gemaakt, maar we weten dit niet op individueel niveau
Wat meldden de stamboeken wel over de individuele militairen in 1812?
Hendrik van der Vuurst uit Naarden werd op 23 maart voor de krijgsraad gebracht, maar op 8 juni weer vrijgesproken. Jan Kramer uit Hilversum ‘deserteerde’ op 23 april, maar kwam op 20 mei weer terug bij zijn bataljon; hij bleek in het hospitaal gelegen te hebben. Dit herhaalde hij nog een keer: ‘gedeserteerd’ op 18 juli en weer teruggekeerd op 20 augustus. Jacob van der Wal uit Hilversum is op 20 februari in het hospitaal van Luik overleden aan koorts/tyfus . Fuselier Laurens Edema, geboren in Loosdrecht, is op 27 februari opgenomen in het hospitaal van Luik, waar hij op 2 november overleed aan koorts/tyfus.xxxii
Henricus van Meteren uit Kortenhoef lag vanaf 29 maart in het hospitaal; toegevoegd in het stamboek is een aantekening van een afwezigheidsverklaring van oktober en december 1812; het is onduidelijk waar en waarom hij was opgenomen en wat de afloop was. Fuselier Dirk Kroesekamp uit Ankeveen is op 4 mei opgenomen in het hospitaal van Den Bosch, waar hij op 1 juni overleed aan tuberculose. Fuselier Hendrik Schuurman uit Vreeland, tenslotte, is op 12 mei opgenomen in het hospitaal van Breda, waar hij op 17 juni overleed aan een chronische leverontsteking.xxxiii
Na de Slag aan de Berezina eind november 1812, waarbij het regiment zich opofferde om de terugtrekking van de ‘Grande Armée’ af te dekken, waren er nauwelijks nog manschappen over. Het 126e RIL had opgehouden te bestaan. Het depot van het regiment werd op 9 maart 1813 overgeheveld naar het 123e RIL, waarbij 7 streekgenoten betrokken waren.

Tenslotte
In het gebied tussen Vecht en Eem waren vrijwel evenveel dienstplichtigen als beroepssoldaten ingedeeld bij de besproken Regimenten Infanterie van Linie, plus een klein aantal vrijwilligers. De meeste beroepssoldaten traden direct bij de vorming van de regimenten in september en oktober 1810 toe, de dienstplichtigen volgden na april 1811. De gemeenten die de meeste jongemannen leverden waren in aflopende volgorde: Hilversum, Naarden en Weesp; vervolgens nog Muiden en Laren.
In de stamboeken werd bijgehouden waar en wanneer ze geboren waren, waar ze ingelijfd waren en soms zag je iets van hun loopbaan, zeker bij de beroepsmilitairen. Het is moeilijk na te gaan waar de regimenten zich in de periode van oprichting tot opheffing precies opgehouden hebben, te meer omdat de regimenten verder opgesplitst waren in bataljons en compagnieën: eenheden die naar diverse plaatsen gestuurd werden. Hoe de soldaten deze periode in het leger zelf beleefd hebben, is natuurlijk niet uit stamboeken te halen. Egodocumenten als brieven en dagboeken zouden een hele goede aanvulling geweest zijn, maar hoeveel van onze militairen, die de lagere rangen in de regimenten bekleedden, zouden het schrijven meester zijn geweest?
Van het overlijden van militairen is melding gemaakt in de laatste kolom van de stamboeken. Van een twintigtal streekgenoten zijn ook overlijdensakten gevonden in het Nationaal Archief. Deze akten, overgenomen in de jaren 1899/ 1900 van het Franse Ministerie van Oorlog, zijn zeer uitgebreid, want ook de ‘ligtijd in het hospitaal’ en de doodsoorzaak werden meestal weergegeven. Een zorgvuldige registratie van patiënten was voor het hospitaal van groot belang, omdat de kosten van de verpleging werden verhaald op het regiment waar de zieke of gewonde soldaat toe behoorde.xxxiv Overlijdensverklaringen van in Oost-Europa overleden militairen ontbreken echter.

Van de ruim 200 militairen uit het gebied tussen Vecht en Eem is van ca. 55% onduidelijk wat er met hen gebeurd is. We weten dat een aanzienlijk aantal militairen van het 123e en 124e omgekomen of krijgsgevangen gemaakt zijn bij de Slag aan de Berezina in november 1812 en dit gold evenzeer voor het 125e en 126e RIL. Ook in Stettin, een jaar later, verloren de achtergelaten bataljons een groot aantal manschappen, ofwel door overlijden ofwel krijgsgevangen gemaakt. Het lijkt of veel manschappen het leven hebben gelaten door oorlogshandelingen. In zijn artikel ‘Naamloze doden. Een tyfusepidemie onder soldaten van Napoleon’ stelt Joost Welten echter dat naar schatting slechts 10- 20% van de militairen sneuvelden als gevolg van krijgshandelingen. Verreweg de meeste soldaten stierven achter het front aan een combinatie van uitputting en besmettelijke ziekten.xxxv
De Hollandse soldaten namen na ontbinding van de “Hollandse Regimenten’ dienst in het Nederlandse leger in 1814.

Noten
i www.memoiredeshommes.sga.defense.gouv.fr
ii Marc Geerdink-Schaftenaar, Een militair moet altyd tevreden zijn, in ThemaTijdschrift 2012, nr. 1
iii P.D. Hoogenraad, Bloedbelasting. De conscriptie in het departement Zuyderzee (1810-1813). Masterscriptie Universiteit van Amsterdam, 2012. Pag. 16-17
iv G.A. Geerts, De veldtocht naar Rusland in 1812 onder keizer Napoleon I; in: Militaire Spectator 1983, pag. 52-53.
v Marc Geerdink-Schaftenaar, Tamboers en Pijpers School, Vereniging “Wassenbergh” / Marc Geerdink-Schaftenaar, 2015 –2019.
vi Gerrit Rog keerde terug naar Weesp, waar hij werkman en tuinman was; hij was gehuwd met Femmetje de Graaf, woonde in de Middenstraat en overleed in 1873.
vii Gijsbert van Breemen keerde terug naar Bussum waar hij twee maal huwde. Hij was kleerbleker van beroep en overleed in 1859.
viii Klaas Portier, Soldaten van Napoleon. De gezondheidstoestand van militairen tussen 1799 en 1815. Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, pag. 29.
ix Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten van Nederlandse soldaten in Franse Krijgsdienst over de jaren 1792-1815. Nummer toegang: 2.01.15; inventarisnummer: 147; folionummer: 225.;
x In de militieregistersakte, opgesteld na 1815, staat vermeld dat Aart Tak (daggelder) in het bezit is van een paspoort van onbekwaamheid voor landsdienst.
xi Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten etc.; inventarisnummer: 147; folionummer: 266.
xii Joost Welten, Hollandse krijgsgevangenen in Rusland, 1812-1814, in Leidschrift. Rusland en Europa. Westerse invloeden op Rusland 24-2 (2009), pag. 53.
xiii Klaas Portier, Soldaten van Napoleon. De gezondheidstoestand van militairen tussen 1799 en 1815. Masterproef Universiteit Gent, 2012-2013, pag. 137.
xiv Frans Jonkman was in 1826 kolonist op de kolonie Ommerschans, zoals bleek uit de trouwakte van zijn dochter Maria Anna, die in Naarden huwde.
xv Jan Knegt (wever) trouwde in 1819 in Hilversum met Jaantje Mets (spinster) en overleed in 1857.
xvi Zilvester huwde in 1819 te Baarn en overleed aldaar in 1847.
xvii Weblog van het Legermuseum 2012: Praktijkervaring met Napoleontische uniformen: onderscheidingstekens.
xviii https://www.nicovandinther.nl/kwartierstaten/Grande-Armee-Napoleon.pdf
xix Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten etc ; inventarisnummer: 150, folionummer: 5.
xx Pouget zou er het volgende oordeel hebben gegeven: ‘Tous très beaux hommes. Les grenadiers et voltigeurs surtout sont superbes’, zie G.A. Geerts, De veldtocht naar Rusland in 1812 onder keizer Napoleon I; in: Militaire Spectator 1983, pag. 54.
xxi Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten etc.; inventarisnummer: 153, folionummer: 2.
xxii Lambert de Graaf is in 1855 in Laren overleden; het lot van Jan Majoor is onduidelijk./sup>
xxiii Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten etc.; inventarisnummer: 148, folionummer: 102
xxiv Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten etc.; inventarisnummer: 150, folionummer: 292.
xxv Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten etc.; inventarisnummer: 150, folionummer: 300.
xxvi ‘ faisait partie du 3e bataillon détruit le 27 novembre à la Berezina (Russie).’
xxvii ‘ faisait partie du 4e bataillon bloqué dans Stettin en 1813 et retourné sans sa patrie en 1814 comme étranger’.
xxviii Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten etc.; inventarisnummer: 153, folionummer: 22.
xxix Lijst ‘Beroepen in de Franse tijd’ via Zeeuws Archief.
xxx Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten etc.; inventarisnummer: 147, folionummer: 362.
xxxi G.A. Geerts, De veldtocht naar Rusland in 1812 onder keizer Napoleon I; in: Militaire Spectator 1983, pag. 55.
xxxii Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten etc.; inventarisnummer: 148, folionummer: 5.
xxxiii Bron: Nationaal Archief, Overlijdensakten etc.; inventarisnummer: 153, folionummer: 149.
xxxiv Joost Welten, Naamloze doden. Een tyfusepidemie onder soldaten van Napoleon, in Jaarboek Centraal Bureau voor de Genealogie 2010, nummer 64, pag. 66.
xxxv Idem, pag. 52.