Tijmen Gooijer, Brief no. 7, 09-09-1812

Tijmen Gooijer, Brief no. 7, 09-09-1812

Den 9 September heeft ik dat geschreven 1812.

Zeer Geagten en Gelieden vrouw.
Ik kan niet nalaten om een letje te schrijven. Ik laat u weten dat ik nog fris en gezond ben, dat is nog een groot voorregt. Ik kan daar den Heeren nog niet genoeg voor danken voor dat voorregt dat hij nog aan mij bewijst. Maar mijn weg is na het uytwendiggen zoo duysters. Maar ik hoor niet anders als Gods naam lasteren, dat valt mij zoo hart. Ik moet zeggen dat hij nog zoo een getrouw God is, hij zal tog niet den schuldigen niet onschuldig houden, die tog op hem vertrouw, die zal niet beschaamt uytkomen en hij is tog die onveranderlijke God. Wat heeft den Heer Jezus niet geleden voor den mensch, ja den doot des kruys toe, ja allen smaat en is dat aan het groenen hout geschiet, o wat zal dan aan het dorren hout geschieden! Maar als ik nog eensie leezen, dan wort ik zoo bespot maar dan denk ik: den Heer Jezus die heeft ook zoo menigmaal een versmaat woord ontmoet als hij in het goeden besig was. Maar ik denk daar is tog een God, die tog alles hoort en die een reekning houden zal daar tog nies verborgen zal blijven, hij is een waarmaaker van zijn beloften. Maar die het bij hem zoekt, die zal niet beschaampt uytkomen.

Maar lieven vrouw, ik hoop dat den Heere u ondersteunen mag onder allen de lotgevallen daar wij onder verkeeren. Lieve vrouw ik hoop en wensch dat de Heere u nog bewaaren zal bij mij geliede kind. O dat de Heere u nog in het leven sparen zal, dat hij het nog niet onder ander moet zwerven, dan zou het nader zijn, dat is mij wensch van mijn hart. Geliede vrouw, gij hebt nog grooter voorregt dat nog in Gods huys mag op gaan om daar Gods woord te hooren. Dat is nog een groot voorregt, geliede vrouw. Gelieve vrouw, ik een brief ontfangen den 6 September heef ik die gekregen en daar heeft ik uyt verstaan gij nog fris en gezond en mij lieven kind was. Dat was mij nog groot, Geliede vrouw. Ik hebt uw brief die heeft ik een wissetie ontvangen, heeft 3 gulden en zestien stuyvers op het poskantoor ontvangen. Geliede vrouw, ik heeft uyt dezen brief verstaan dat gij de ander rijs, toe gij mij goed heeft  gestuurt, toen heeft ik ontvangen een wammes, een onderbroek, een hempt, een paar kousen en een half pont tabak, maar daar stont niet in de brief van geld, daarom kon ik het niet eyssen, maar nu stont in de brief dat gij het in de kousen heeft genaat. Dat moet gij niet meer doen, maar wel met een wisselje zooals nu. Als gij nu weer wat stuurt, dan moet gij het tedegen in de briefe setten, dat is wat te zeggen. Lieven vrouw, ik moet endigen met mijn pen maar niet met mijn hart, de Heere die weet het.

Geliede Vader en Zwager, ik heeft uyt de brief verstaan gij allen nog gezond ben. Og, geliefde vader, het is wat te zeggen in zoo een toestant daar ik in ben. Ik hoop vader, dat de Heere u ondersteunen mag onder uwen pakken, daar gij onder verkeert.
Vader, ik wens dat gij nog zegen mag hebben van den Heeren en uw werk daar gij onder verkeert. Vader, mij weg is donker na het uytwendig. Vader, ik moet endigen.

Geliede zwager, u voorregt is nog groot. Ik hoop niet dat gij in zoo een toestand mag komen daar ik in ben. O zwager, mij weg is donker na het uytwendigge. Ik moet zeggen dat de weg over mijn is beslooten. O, mog het maar dienen tot verheerlijk van den Heeren, dat zou nog groot wezen. O zwager, mij verlangen is zoo groot na u. Ik wensch van hart de zeege des Heeren. Nu zwager, ik Moet eindigen met mijn pen maar niet met mijn hart. Zwager, doet de groetenis aan u beminde geliede vrouw, doet de groetenis aan allen de goede vrienden die mijn lief hebben.

Maar Geliede vader en Moeder, ik hebt verstaan dat gij nog door Gods Goedheyd nog gezond ben. Dat is mij wat aangenaam dat zoo een tijding van kreeg, dat zo over verblijt ben, dat zulke tijdig mag krijgen van u. O, moeder, mij weg is zoo donker, maar mij verlangen is zoo Groot na u, maar of ik wel eens tot u mag overkomen, dat is den Heeren bekent. Ik wensch dat den Heere u zal bewaren onder al de moeilijke pesten daar gij onder verkeeren moet. Moeder en vader, ik moet eindige met mij pen maar niet met mij hart. Ik wensch allen mij zuster en broers  wensch den vreden. Doet allen mijn groet wie de groetenis. West geroet van u zoon Tijmen Goyer en weest gegroet van mij vriend mij Jacob Pos, woonden in de Nieuwe Loosdregt. –