Tijmen Gooijer, Brief no. 6, 09-08-1812

Tijmen Gooijer, Brief no. 6, 09-08-1812

Den 9 agustus heeft ik dat geschreven op Zondag in de Middenagt.

Veel Geagten en Geliefde Vrouw en Kind.
Ik kan niet nalaaten om u een lettertje te schrijven. Ik wensch van mijn hart dat gij deze in een redelijk welstand magt ontvangen. Ik wensch van mijn hart dat gij deze brief in een gezondheyd magt hooren lesen. Ik zal maar kort alles maar aan u schrijven, de tijd die ontbreekt mijn, dat zult gij horen in deze brief. O, Geliefde Vrouw ik moet alles bij nagt schrijven. O, Geliefde Vrouw, de Heeren die weet het hoe lief of ik u heeft en mijn kind. Geliefde Vrouw, ik heeft u brief den 21 July ontvangen op Zondagsmiddags met de zieke kaag (?) O dat was mij zoo groot en zoo zalig en zoo dierbaar. Ik was toen zoo benout over dat alles toen dat ik geen brief kreeg van u. Toen kreeg ik op dat oogeblik een brief, o, dat was mijn zoo groot dat de Heeren mijne begeerte zoo vervulden daar mijne wensch na was. Toen kon ik hooren uyt uwe brief. Het was al vijf weken geleden dat ik van u een brief van u gekregen heeft. O, toen moest ik mijn hant op mijne mond leggen, toen moest ik zeggen: Heeren, wat zijt Gij niet de herten kender en de nieren proever. Toen moest ik zoo zeggen: Heeren, mogt ik die liefde weer met wederliefde beantworden. Daar heeft ik de Geest van God toe van noden want zonder de Geest is alles doot. Ik moet u zeggen als ik van de Heeren weijkt dan ben ik en dan gaan ik op verkeder wegen, dat ondervind ik dagelijks, dat wij met zoo een hijlig en lankmoedig God te doen hebben. Maar hij is ook nog regtvaardig, dat hij nog zulk een niettig en verdoemeling als ik ben, dat de Heeren die nog draagt. O, hij was regtvaardig al stooten hij mij weg voor zijn aangezigt na een ewig rampzaligheyd, dat de duyvelen met zijn engelen berijt heeft, dan komt de Heeren mijn wel voor in die benoutheijd, dan zegt hij of hij die zelde God niet is, dan moet ik zeggen: ja Heeren Gij bent nog die zelfde God, Gij zijt getrouw maar ik ben onttrouw. O, wat moet ik nog niet zeggen, wat is de Heeren nog niet goed dat hij nog na zulken omziet, die alles verburt hebben door de zonden. O, ik moet zoo zeggen al brogt de Heeren de plagen nog zwader over ons brengen, de Heeren die die steld het nog uyt, die roept nog dagelijks: kompt tot mijn, allen die bemoet en belast en beladen zijn van haar zonden. Den Heeren Jezus, die zegt tot allen die hen vresen: Kompt tot mijn, Ik zal u ruste geven voor uwe zielen. O, wij zijn zoo hartnekkig, wij wijgeren de roepstem van de Heeren. O, de Heeren die zegt tog het eijnden der allen dingen is nabij, bekeert u, bekeert u om uwe levenswillen want een eewigheijd hangt er van af. Wat is die zaak niet groot om daar zoo onverschillig daaronder te blijven. Het moest ons geen rust geven of wij mogten gelooven kunnen dat wij het eijgendom van de Heeren Jezus waaren.

O, Geliefde Vader, ik hebt uyt uwe brief verstaan, dat uwe begeerte was na de Heeren dat wij nog eens malkanderen nog eens mogen ontmoeten, dat wij dan nog mogten vertellen wat de Heeren nog aan zulken schepsels doet. Dat is mij wensch nog ook dagelijks tot den Heeren dan zou wij meer tot malkanderen spreken kunnen als nu schrijven. O, Geliefde Vader, ik hoop nog dat de Heeren u nog ondersteunen magt met zijn Geest en Genade en dat de Heeren u nog magt kracht nakruys geven. Vader, ik heeft uyt uw brief verstaan dat mijnen zwager ook wat bij ondervinding wat ontmoet. O, dat tuyswezen, dat zal hij ook wat bij ondervinding wat missen, dat zal hij ook ondervinden nou dat hij ook in de diens is. Mogt het nog uytwerksel nog maar dienen tot den Heeren. Maar o, de Heeren die zult het tog eerst moeten beginnen, dat ondervind ik van mijn zelf, de Heeren die zult tog eerst een almagtig kragt toe van noden eer dat wij daar na uyt zien. O mogt de Heeren nog een pijl onder het hart schieten. Vader Gij moet vooral de groetenis aan hem doen van mijn als gij een brief na hem toe stuur. O, Geliefde Vader, ik moet onder dat alles maar eijndige met mijn pen maar niet met mijn hart. De Heeren die weet het hoe of ik scheijd. O, het ziet er zoo donker met ons vaderland uyt. O, de zonden die worden dagelijks nog grooter. –