Justus Gerardus Swaving (1784-1835): ondernemer, legerofficier en publicist.

Justus Gerardus Swaving (1784-1835): ondernemer, legerofficier en publicist.

De beschrijving van de wederwaardigheden van Swaving komen voornamelijk uit de koker van hem zelf. Om het waarheidsgehalte van zijn avonturen te staven, voert hij vele getuigen op.

Zijn vroege jeugd en tijd als adelborst
Justus Gerardus (Joost Gerard) Swaving werd op 6 juli 1784 te Naarden geboren. Zijn vader Cornelis was een gereformeerd predikant en zijn moeder droeg de naam Bartha Kist. De familie werd ingedeeld bij het Nederlands Patriciaat. Vader Cornelis verwachtte dat Justus predikant zou worden, maar Justus zelf wilde opgeleid worden tot officier op een oorlogsbodem.

Dit schreef hij er 25 jaar later zelf over: 
“Of ik nu met een meerdere hoeveelheid erfzonde bedeeld, of voor zo’n opvoeding minder geschikt was dan anderen, wil ik hier liefst niet onderzoeken; maar zo veel is zeker: dat ik er in plaats van vroom en bedaard, helaas! hoe langer hoe wilder en darteler tegen in groeide, en dat ik meer lust en roeping scheen te hebben voor een oorlogsschip, dan voor den geestelijken tabbaard. In klimmen, klauteren, vechten, zwemmen, schieten, enz. vond ik in Gooiland, al zeg ik het zelf, mijn weerga niet”.
De humor en zelfspot springen hier in het oog.
Door toedoen van de uitstekende connecties die de predikant in de hogere kringen had, werd Justus in 1796, op twaalfjarige leeftijd, als ‘jonker’ (cadet) toegelaten op het oorlogsschip de Washington. De predikant begeleidde Justus per trekschuit naar Amsterdam, waar hij hem overdroeg aan een richting Texel varende beurtschipper. Bij zijn aankomst bij de Washington, ter hoogte van het Nieuwe Diep, werd hij als jonker met groot ceremonieel ontvangen.
Tijdens de Brits-Russische inval in Noord-Holland in 1799 bevond Justus zich aan boord van de Washington met het eskader dat voor anker lag bij Texel. Oranjegezinde officieren en schepelingen sloegen aan het muiten en droegen de Bataafse oorlogsschepen op 30 augustus over aan de Royal Navy. Tegen wil en dank belandde Justus zo in Groot-Brittannië, waar hij dienst nam op het kleine Oranje-eskader van de naar Groot-Brittannië uitgeweken ex-stadhouder Willem V. Met de vrede van Amiens tussen Groot-Brittannië en Frankrijk in 1802 kwam er een einde aan deze vlooteenheid, waarna Justus terugkeerde naar zijn familie in Naarden. Een goede vriend van zijn ouders, Boudewijn Donker Curtius[i], wist te voorkomen dat de minderjarige jongen werd vervolgd wegens landverraad.

Terugkeer naar Naarden 1802
Swaving leek zich voor te bereiden op een academische studie theologie, maar zag hier uiteindelijk toch van af. Alweer schoot Donker Curtius te hulp: Swaving kreeg omstreeks 1804 een saaie betrekking als klerk op het Bureau ter Conversie der Staatsschulden in Den Haag. In zijn vrije tijd gedroeg hij zich als een dandy, wat hij zich niet kon veroorloven, zodat hij zich diep in de schulden moest steken.

Eerste huwelijk in 1806 met Wilhelmina Balk
Op een bal in Haarlem ontmoette Swaving in 1806 de aantrekkelijke en vermogende Wilhelmina Balk, een negentienjarige plantersdochter. Behalve door Wilhelmina’s uiterlijke en innerlijke schoonheid voelde Swaving zich ook tot haar aangetrokken vanwege de onbelaste koffieplantage ‘De Vriendschap’ in Berbice[ii], die zij van haar kort tevoren overleden vader had geërfd. Eind 1806 trouwde het jonge stel op huwelijkse voorwaarden in Amsterdam, waarna ze via Philadelphia[iii] in oktober 1807 de kust van Guyana bereikten. Daar stierf Wilhelmina een maand later in het kraambed.

Zijn tijd in Amerika en tweede huwelijk met Elisabeth Toomes
Via een paar omzwervingen bereikte Justus in 1810 New York, waar hij de zakenman Charles Rulach ontmoette die hem een fantastisch plan voorspiegelde om in zeer korte tijd zeer veel geld te verdienen. Swaving geloofde hierin en sloot vervolgens een grote lening af bij de New-Yorkse handelsfirma Lehman & Co., met als onderpand zijn eigen plantage in Berbice. Om kort te gaan, de realiteit bleek iets minder rooskleurig. Na enige omzwervingen aangekomen op Berbice ruilde Swaving zijn plantage ‘Vriendschap’ voor een bazar in Nieuw Amsterdam in het oosten van deze kolonie. Om zijn schuldeisers te ontlopen besloot hij eind 1811 met de noorderzon uit Berbice te vertrekken. Tenslotte bereikte Swaving  eind december 1811 Trinidad. Van daaruit ging hij aan wal in Baltimore, waar hij werd voorgesteld als welgestelde planter uit Berbice aan de mooie jonge weduwe Elisabeth Toomes. Al in maart 1812 trouwden zij in de Baptistenkerk van Baltimore. Op zakenreis naar New York werd Swavings aanwezigheid ontdekt door personeel van de firma Lehman & Co. Aangezien hij een bij deze onderneming uitstaande schuld van circa 20.000 Spaanse matten[iv] niet onmiddellijk kon aflossen, werd hij op verzoek van de firma voor onbepaalde tijd opgesloten in de ‘New Goal’, de plaatselijke schuldenaarsgevangenis. Kort daarop verbrak zijn vrouw waarschijnlijk haar huwelijksband met hem.
Na enige maanden kreeg hij de mogelijkheid voorlopig in vrijheid te worden gesteld door dienst te nemen in het Amerikaanse leger. Swaving overreedde de wervingsofficier hem het minder gevaarlijke baantje van schrijver te bezorgen. Samen met deze officier zou hij in de plaatselijke kroegen en uitspanningen van Nieuw Engeland dronken gevoerde jongemannen ronselen voor het leger.

Terugkeer naar Holland eind 1812
Daarna keerde hij eind 1812 in militair uniform terug naar New York en vertrok op het Amerikaanse schip ‘Hector’ naar Amsterdam. Ter hoogte van Texel raakte het schip in een storm verzeild en verdween eind februari 1813 vlak voor het Waddeneiland Langeroog in het aanhoudende noodweer. Twee Amerikaanse bemanningsleden sleepten Swaving door de branding heen het strand op. De drie drenkelingen werden na verhoor door de plaatselijke douane overgedragen aan de Franse politie in het Oostfriese Aurich. Ze werden gearresteerd en vervolgens als misdadigers vastgeklonken aan een lange lijn. Ze verplaatsten zich wekenlang overdag te voet van gevangenis naar gevangenis op weg naar het Amsterdamse verbeterhuis. Swaving werd er spoedig vrijgelaten, mede omdat verscheidene notabelen zich voor hem garant stelden bij Charles-François Lebrun, de gouverneur-generaal in de ‘Hollandse departementen’. Voorlopig trok hij in bij zijn moeder in Leiden, die in 1808 weduwe was geworden.

Korte periode in het leger van Napoleon
Terug in het vaderland was Swavings voornaamste zorg een betrekking te vinden die paste bij zijn maatschappelijke positie. Hij liet zich in april 1813 overhalen als remplaçant van een zoon uit een rijke familie te dienen in de kort daarvoor door Napoleon gevormde Garde d’Honneur. Met het derde regiment van dit cavaleriekorps bereikte Swaving vanuit Zwolle via Brussel en Parijs het regimentsdepot in Tours. Aan de veldslagen tussen Napoleons Grande Armée en de geallieerde legers in Duitsland nam zijn eenheid niet deel. Na de verpletterende nederlaag van de Fransen bij Leipzig bevond Swaving zich in Germersheim (Reinland Palts). Daar hoorde hij de geruchten dat de Fransen Holland hadden ontruimd en dat menig Hollandse soldaat deserteerde. In november besloot Swaving, samen met andere Hollandse gardes d’honneur, hetzelfde te doen.

Na de Franse overheersing
Half december 1813 was Swaving terug in zijn vaderland, waar hij opnieuw introk bij zijn bejaarde moeder in Leiden. Hij schaarde zich aan de zijde van de opstandelingen tegen het snel afbrokkelende Franse gezag en trad toe tot het inderhaast gevormde ‘Oranje Legioen’. Hier kreeg hij op 22 december 1813 een aanstelling als tweede luitenant.

Derde huwelijk met Charlotte Wilbeaux
Als garde d’honneur had Swaving in 1813, tijdens zijn inkwartiering in Brussel, kennis gemaakt met de zestienjarige Charlotte Wilbeaux uit Doornik. Omstreeks mei 1814 sloot Swaving in het dorpje Ascq bij Lille een kerkelijk rooms-katholiek huwelijk met haar, zonder tevoren aan de nieuwe Oranjevorst de vereiste toestemming te vragen noch het bewijs te hebben overlegd dat het privé-kapitaal van bruid en bruidegom tezamen jaarlijks minimaal 600 gulden rente opleverde. Zolang Swaving te weinig verdiende om voor een gezin te zorgen, bleef Charlotte thuis bij haar ouders in Doornik wonen.
Op 10 februari 1816 verbeterde Swavings financiële positie aanzienlijk door zijn bevordering tot eerste luitenant-kwartiermeester. Om de financiële positie van zijn vrouw en kinderen veilig te stellen was het van groot belang dat hij werd toegelaten tot de ‘Weduwen- en Weezen-Kas voor de Officieren van de Landmagt’. Dit kon alleen wanneer hij in staat was te bewijzen dat zijn huwelijk volgens de geldende voorschriften was gesloten. Aangezien daarvan geen sprake was, heeft Swaving de bewijzen toen maar vervalst. In februari 1818 ontving Swaving het bericht dat hij tot het pensioenfonds was toegelaten.

Delftse periode
Op 3 september 1823 werd hij in zijn rang van eerste luitenant-kwartiermeester aangesteld als leraar aan de Artillerie- en Genie-School in Delft. Dit docentschap beviel Swaving goed.
Zijn rust werd in juli 1825 verstoord, toen de Militaire Rechtbank in Brugge aandrong op zijn arrestatie vanwege de eerder door hem gepleegde valsheid in geschrifte. Hem werd inderdaad huisarrest opgelegd, maar voor hij naar Brugge kon worden overgebracht, slaagde hij erin om in de kleren van zijn vrouw aan de aandacht van zijn bewakers te ontsnappen. Hij vertrok heimelijk van Delft naar Duinkerken, waar hij vervolgens binnen een paar dagen als verstekeling aan boord van een Brits schip Londen wist te bereiken.

Tijd in Londen
In de Britse hoofdstad slaagde Swaving erin met onstuitbare energie en vindingrijkheid binnen korte tijd voor zichzelf en zijn inmiddels overgekomen gezin een goede boterham te verdienen. Hij richtte er een ‘Dutch Academy’ op, waar hij als ‘directeur’ les gaf in Nederlands, Engels en Frans. Hij maakte hiervoor reclame door middel van aanplakbiljetten. Tevens gaf Swaving huisonderricht aan de kinderen van rijke kooplieden en juristen. Een van hen was sir John Wylde, die hem in 1827 engageerde als tolk-vertaler bij het door hem geleide nieuwe Hooggerechtshof in Kaapstad.

Zuid-Afrika
In september 1827 reisde Swaving met vrouw en kinderen vanuit Londen naar Zuid-Afrika. Behalve als tolk-vertaler bij het Hooggerechtshof vervulde hij in deze Britse kolonie verschillende functies van culturele aard. Daarnaast vond Swaving tijd om zijn in Londen begonnen autobiografische geschriften, alsmede talloze vertalingen in het Nederlands te voltooien. Tevens publiceerde hij over het bestaan in, en het land en de taal van Zuid-Afrika.
Begin 1835 stierf Swaving, vijftig jaar oud, na een ziekbed van twee maanden. Zijn vrouw Charlotte zou hem 36 jaar overleven.

Bronnen:
Salvador Bloemgarten, Swaving, Justus Gerardus, in: Biografisch Woordenboek van Nederland: 1780-1830.
Salvador Bloemgarten, Justus Swavings wondere bestaan. Wereldreiziger van 1784 tot 1835. Boom Amsterdam 2015.

Noten
[i] Secretaris van het Comité tot de Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande

[ii] Berbice was een Nederlandse kolonie, aan de noordkust van Zuid-Amerika, met als hoofdstad van 1785 tot 1815 Nieuw-Amsterdam. De kolonie Berbice was een onderdeel van Nederlands-Guiana. Tussen 1796 en 1815 wisselden Engelsen en Hollanders elkaar af als bestuurders. Bij de vrede van Parijs (1815) werd bevestigd dat Berbice in Britse handen bleef.

[iii] Wilhelmina was een mulattin. Ze voelde zich zeer ongelukkig in Philadelphia, waar ze neerbuigend werd behandeld.

[iv] wettig Amerikaans betaalmiddel, ook wel Spaanse dollar genoemd.